15 mei 2016

Stel, je gaat verder naar het oosten, je beweegt als lucht door lucht boven bossen en je neemt je tijd. Eindelijk neem je weer de tijd voor iets. Dat is lang geleden. Het voelt als vakantie, maar dan zonder ooit te hoeven terugkeren, want dat is het gruwelijke aan vakantie: te moeten terugkeren. Dan ligt alles daar weer, net zoals je het achterliet, maar dan met een laagje stof, als een nukkig dier dat zichzelf weigert te verzorgen in jouw afwezigheid. Zo is het deze keer dus niet niet. Je bent in staat te genieten van dingen waar je zelf niets mee te maken hebt, zoals het uitzicht, niet langer gedomineerd door de stad maar door haar afwezigheid. Neem de verzameling van alle dingen die de wereld is en trek er de stad van af. Wat overblijft is een ruimte gemaakt met één doel: magie. Kijk naar beneden, naar het bevroren meer. Onder het ijs beweegt een heel groot dier, maar het kan nog niet naar buiten, dus laten we ons daar nog geen zorgen om maken. Het meer heeft de vorm van de schaduw van de maan. Er staan twee mensen aan het meer, een man een vrouw, allebei in zwarte dierenpelsen gehuld. Ze trekken concentrische cirkels om elkaar heen, ze bewegen alsof ze schaatsen, maar dat doen ze niet. Ze durven het ijs niet op gaan, ook al is het meters dik. Ze blijven cirkels tekenen. Het doet je denken aan een paringsdans, maar dat is iets waar mensen zich niet aan vergrijpen, toch?  Er lijkt verder niets te gebeuren. Iemand heeft een loop aangezet en het blijft verder duren, totdat er een impuls van buitenaf komt. De mist is te dik. Alle impulsen worden afgestompt
gewiegd
ondergestopt
verhalen verteld
over oude dieren die groter zijn dan bomen, en wolken die gestalte aannemen, benen en handen en gloeiende ogen krijgen
slaapwel gekust
met een stevige maar koude hand verder geroerd, verder, nog verder naar het oosten.